Met de matchhengel - Vissen door Johan. Al mijn ervaringen mbt de diverse disciplines in het vissen.

Vissen door Johan
Ga naar de inhoud
Matchvissen

Matchhengels zijn er in soorten en maten, het leek een aantal jaar geleden op dat dit hengeltype ging doorbreken.
Maar parallel met de introductie van de "MATCH" werd de winkle picker voorzichtig ontwikkeld.
Er is een belangrijk onderscheid tussen deze beide hengelmethoden.
Kun je met de match met een dobber zowel tussen water en wind, alsmede op de grond vissen, met de winkle picker kun je het aas alleen op de bodem aanbieden. Een matchhengel biedt daardoor meer mogelijkheden, en het vissen ermee is eenvoudiger dan menig verstokte (vaste) hengelaar vermoedt.
De lengte van de matchhengels ligt in het algemeen tussen de 3,90 en 4,50 meter. De hengel is voorzien van een relatief veel kleinere, langstelige, geleide ogen die een stukje van de hengel af staan. Dit om te voorkomen dat de (dunne) vislijn aan de hengel plakt en daardoor het werpen bemoeilijkt. Matchmolens zijn een apart verhaal.
Er zijn zogenaamde gesloten molens voorhanden die speciaal voor de matchhengel ontwikkeld zijn. Een recht toe recht aan molen is echter ook prima te gebruiken.
Zeker wanneer er op een behoorlijke afstand gevist word ben je met een standaard molen in het voordeel,doorgaans is de inhaalsnelheid groter.
Wanneer de spoel voorzien is van een lijnclip kun je deze gebruiken om de lijn vast te zetten op de afstand waar je vist. Wanneer je een lekker stuk uit de kant vist, gaan je ogen wennen aan de afstand en krijg je het gevoel dat je te kort vist. Het gevolg is dat je steeds verder uit de kant gaat vissen en daardoor plotseling geen of minder vis zult vangen, omdat je ver voorbij je voerplek vist.

De dobbers die bij het matchvissen gebruikt worden zijn er in verschillende soorten en maten. Ieder model dobber heeft zijn speciale eigenschappen. Lange modellen, de zogenaamde strait waglers, zijn meestal gemaakt van de staartveren van een pauw en worden gebruikt in stilstaand water. Hoe ruwer het water, des te langer is de dobber. Voor langzaam stromend water kun je beter een bolied wagler gebruiken. Het drijflichaam geeft meer stabiliteit en drijfvermogen aan de dobber. Vissen op stelt weer andere eisen aan de dobber. Op dit water is de avon, een dobber met het drijflichaam net onder de antenne, goed bruikbaar. Met dit model dobber kan je echter niet op afstand vissen. Maximaal drie keer de lengte van de hengel is voor de zwaarste dobbers van dit type haalbaar. Ik beperk me tot het vissen op stilstaand of licht stromend water.

Voorgelood.
Een matchdobber is eenvoudiger dan meniggeen denkt, mits er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Als gegeven dient hierbij dat er bij het uitlodingspatroon vanuit wordt gegaan dat 2/3 van het loodgewicht direct onder de dobber wordt bevestigd. Dit is mogelijk door middel van een aantal zware loodhagels en daar de dobber tussen vast zetten, of een dobber gebruiken die is voorgelood. Dergelijke dobbers zijn voorzien van een messing staaf die in de dobber gelijmd is en waarvan het oogje van de dobber is vast gemaakt. De modernste ontwikkelingen zijn dobbers gemaakt door de Italiaanse hengelsport fabrikant Tubertini. In de dobber is een schroefdraad aangebracht waarop met een stukje draadeind diverse loodgewichtjes kunnen worden bevestigd. Op deze manier kan de dobber exact worden voorgelood. Verder zullen we uit de doeken doen hoe je op een zeer subtiele manier tussen water en wind kunt vissen, of zoals de Engelsen dat zo mooi kunnen zeggen ´on the drop´. Als voorbeeld neem ik een dobber die 6 AA drijfvermogen heeft, 6 AA is 3 SSG of 12 BB. Ter verduidelijking; 1 SSG is een gewichtsaanduiding voor de loodhagel, het gewicht daarvan is 1,6 gram, 1SSg is gelijk aan 2 AA of 4 BB. Van de dobber die 6 AA drijfvermogen heeft is 2/3 onder de dobber geplaatst. Het overige gewicht moet nu gelijkmatig over de lijn onder de dobber verdeeld worden. Stel dat het water 3 meter diep is, dan wordt het overige lood over die lengte verdeeld. Onder de dobber komt altijd het lood met het hoogste gewicht. In dit voorbeeld is dit 1 AA, daaronder komt 1 BB, waarna een nummer 1 de rij afsluit. Voor de ragfijne en zeer precieze afstelling kunne we een loodhagel gebruiken met een hogere aanduiding. Bij de loodhagel is het gewicht naar nummer ingedeeld. Een nummer 1 is een zware loodhagel, een nummer 10 is een zeer klein loodhageltje. De voorbeeld dobber heeft nog een loodhagel nodig, een nummer 4. De dobber is dan klaar om de aanbeten door te geven. Bij een matchdobber die is voorgelood is het uitlodingspatroon gelijk aan de dobber die niet is voorgelood. Met een dobberconnector plaats je de dobber, die is voorgelood op de lijn. De loodverdeling is opzettelijk van boven zwaar en aflopend naar beneden om te voorkomen dat bij het inwerpen het hele zaakje in de knoop raakt. Wanneer je vlak voordat de dobber het water raakt, de lijn remt slaat deze over de dobber heen en valt gestrekt op het water. Zorg er wel voor dat het lood dat op de lijn geklemd wordt kan schuiven. Het verdient de aanbeveling de lijn eerst met speeksel nat te maken alvorens er een loodhagel op vast te knijpen.


Mikpunt.
Het peilen of diepen is met de matchhengel geen ingewikkelde klus. Schuif het lood naar beneden tegen de haak aan en zet de dobber op de vermoedelijke diepte van het water. Blijft het puntje van de antenne nu boven water staan, dan ligt de haak nog niet op de bodem. Schuif de dobber net zolang omhoog totdat deze zichtbaar hoger staat. Het gedeelte dat boven water staat moet de dobber nog zakken en de juiste diepte is gevonden. Hetzelfde geldt wanneer de waterdiepte groter is dan de lengte van de hengel. Er moet dan met een stuitje op de lijn gevist gaan worden. Een klein kraaltje voorkomt dat het oog van de dobber in het stuitje vast komt te zitten. Verdeel het lood gelijkmatig over de lijn en je kunt vissen. Zoek een vast punt dat als mikpunt kan dienen, zodat de richting steeds identiek is. Merk bovendien, na het inwerpen op de gewenste afstand, de lijn met behulp van een watervaste viltstift, zodat zowel de richting alsmede de afstand waarop je vist gelijk blijft. Werp een paar meter verder dan de visplek en trek de lijn, met de top van de hengel onder water naar het merkteken. De dobber staat nu rustig in het water en zal zich niet gemakkelijk verplaatsen, ook niet wanneer je te maken hebt met zijwind.

Nadat de juiste plek bepaald is, kan het voeren beginnen. Nadat de voerballen gekneed zijn, al of niet voorzien van maden en of casters, werp je de ballen twee tot drie meter voor de dobber in het water. Dit om te voorkomen dat de voerballen onder water voorbij de visplek schieten en de viskans al gelijk kleiner is. Na het inwerpen kun je de hengel in de hand houden, maar gemak dient de mens en daarvoor zijn goede matchhengelsteunen gemaakt. Makkelijk om even een kop koffie te drinken tijdens het bijvoeren. Bijten de vissen niet erg enthousiast, probeer dan eens de dobber iets inbeweging te brengen. Door een slingerslag verplaatst de dobber zich en brengt het aas in beweging, waardoor de vis mogelijk gretiger het aas neemt. Kleine voerballen ter grote van een pingpongbal leveren soms ook aanbeten op. Een goed hulpmiddel daarbij is de katapult om hennep, maden en of casters naar de voerplek te schieten om zo de vis actief te houden. Hier in Nederland reeds verboden. Blijft de vis weg, schuif dan de dobber 30 centimeter omhoog om op de bodem te gaan vissen. Vaak houdt het kleine spul het voor gezien en worden er brasems gevangen. Het omgekeerde gebeurd ook. Door het bijvoeren (of bijschieten) van aas komt de vis omhoog, tussen water en wind genoemd. Wellicht is het aas gepakt zonder dat de aanbeet zichtbaar is. Het is dan zonneklaar dat de vis van de bodem af zwemt. Door nu de dobber naar beneden te schuiven kun je de waterlaag opzoeken waarin de vissen azen. Een goed voorbeeld vind je aan het kanaal door Voorne in Zuid-Holland. Elk jaar opnieuw worden daar zeer grote vangsten aan grove vis geboekt op een diepte van 1,5 tot 2 meter. En dit terwijl de waterdiepte in het kanaal varieert van 4,5 tot 5 meter. De vis zoekt de waterlaag op waarin het natuurlijke voedsel voorkomt. De spronglaag, dat is de laag waarin het warmere water op het koude water drijft (koud water is zwaarder dan warm water), geeft altijd veel vis.


Voerdobber.

De laatste truc die je kunt toepassen is het gebruik van een zogenaamde ´floadfeeder´, ofwel een dobber waarvan de onderkant uit een drijvend voerkorfje bestaat. Het werkt perfect. Vul nu het korfje met maden en werp in op de visplaats. de maden werken zich uit de feeder en vallen in een constante stroom recht naar beneden, onweerstaanbaar voor de vis. Ook het vissen met de floatfeeder tegen rietkragen aan levert vaak heel verrassende resultaten op.

Bron Huub van Zetten.

Vistips en wetenswaardigheden. @ 1994 - 2024
Terug naar de inhoud